Heb je de Franse tegenwoordige tijd onder de knie en merk je dat je worstelt in een echt gesprek? Past-tijd zal je Franssprekende vaardigheden verbeteren en is ook gemakkelijk te leren.
Stappen
-
1 Zorg ervoor dat je in tegenwoordige tijd weet te spreken, anders zal het heel moeilijk zijn.
-
2 Leer dat er 2 verschillende manieren zijn om verleden tijd te spreken - Passé composé en Imparfait. De eerste is voor iets dat is voltooid, zoals "aten" of "sprong". De tweede is meer een continue actie, zoals "was going" of "was eating".
-
3 Passé composé is relatief eenvoudig. Je moet het leren avoir (te hebben) en de être (te zijn) werkwoorden heel goed. Neem het werkwoord kribbe (om te eten) bijvoorbeeld. Dit heeft een -er einde dus maakt deel uit van de eerste groep.
-
4 Noteer eerst de vervoegingen van het werkwoord avoir: ik heb, tu als, il a, nous avons, vous avez en ils ont. Dan toevoegen schurft aan het einde daarvan:
- j'ai mangé
- tu als mangé
- ik ben een man
- nous avons mangé
- vous avez mangé
- ils ont mangé
- j'ai mangé
-
5 Voor alle andere werkwoordgroepen is dit hetzelfde met uitzondering van de eindes. De meeste woorden met ir zal vervoegen ik of s, oir naar u, en opnieuw naar u.
-
6 Voor Imparfait, het is nog eenvoudiger. Leg het hele werkwoord neer, bijv. je parle (parler), doe de -er en voeg dan toe ais:
- je parlais
- tu parlais
- il parlait
- nous parlions
- vous parliez
- ils parlaient
- je parlais
-
7 Dit is hetzelfde voor alle groepen.
Facebook
Twitter
Google+